Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU5293

Datum uitspraak2005-10-11
Datum gepubliceerd2005-11-01
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/5430 WWB + 05/5433 WWB-VV
Statusgepubliceerd


Indicatie

Gezamenlijke huishouding. Niet voldaan aan onderzoeksplicht. Geen feitelijke grondslag. PKV en schadevergoeding (wettelijke rente over de ten onrechte niet betaalde uitkering).


Uitspraak

05/5430 WWB 05/5433 WWB-VV U I T S P R A A K van DE VOORZIENINGENRECHTER VAN DE CENTRALE RAAD VAN BEROEP in de hoofdzaak als bedoeld in artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), alsmede op het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb, in samenhang met artikel 21 van de Beroepswet, in het geding tussen: [verzoekster], wonende te [woonplaats], verzoekster (appellante in de hoofdzaak), en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoogezand-Sappemeer, gedaagde. I. INLEIDING Namens verzoekster heeft mr. F. Bakker, advocaat bij Rechtshulp Noord, Bureau Groningen, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen van 12 augustus 2005, reg.nrs. 05/881 WWB en 05/997 WWB. Namens verzoekster heeft mr. Bakker tevens verzocht om toepassing van artikel 8:81 van de Awb. Het verzoek is behandeld ter zitting van 27 september 2005. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door mr. Bakker. Gedaagde heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I.M. Klok, werkzaam bij de gemeente Hoogezand-Sappemeer. II. MOTIVERING Ingevolge artikel 8:81 van de Awb in samenhang met artikel 21 van de Beroepswet kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter van de rechtbank als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Beroepswet hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:86 van de Awb houdt met betrekking tot de hoofdzaak tevens in dat de voorzieningenrechter van de Raad, indien hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak. De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit geval nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak en dat ook overigens geen sprake is van beletselen om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Verzoekster ontving van gedaagde een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand naar de norm voor een alleenstaande. Bij besluit van 18 mei 2005 heeft gedaagde de betaling van de uitkering met ingang van mei 2005 geblokkeerd. Bij besluit van 7 juni 2005 heeft gedaagde het recht op uitkering met ingang van 9 mei 2005 beëindigd. De besluitvorming berust op het standpunt dat verzoekster in haar woning te Hoogezand een gezamenlijke huishouding voert met E. [betrokkene]. Bij besluit van 21 juli 2005 heeft gedaagde de namens verzoekster door mr. Bakker tegen de besluiten van 18 mei 2005 en 7 juni 2005 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard. Daarbij is gedaagde afgeweken van het advies van de Commissie voor bezwaar- en beroepschriften Sociale Zaken en Wet voorzieningen gehandicapten van de gemeente Hoogezand-Sappemeer van 22 juni 2005, dat strekt tot gegrondverklaring van de bezwaren. De voorzieningenrechter van de rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak, voorzover hier van belang, het namens verzoekster door mr. Bakker tegen het besluit van 21 juli 2005 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Naar aanleiding van hetgeen verzoekster in hoger beroep heeft aangevoerd komt de voorzieningenrechter van de Raad tot de volgende beoordeling. Vaststaat dat [betrokkene], die een eigen woning heeft te Hoogezand en die werkzaam is als pijpfitter bij een bedrijf te Renkum, in de regel van zondagavond tot en met vrijdagochtend op een camping te Renkum in een - eigen - caravan verblijft. Op vrijdagmiddag gaat hij doorgaans naar (de woning van) verzoekster, om haar te helpen bij het boodschappen doen. Volgens gedaagde brengt [betrokkene] aansluitend het gehele weekeinde bij en met verzoekster door. Gedaagde heeft daartoe verwezen naar de tijdens het huisbezoek op 9 mei 2005 door verzoekster tegenover (de) twee sociaal rechercheurs afgelegde, in het rapport van 25 mei 2005 opgetekende, verklaring. Volgens verzoekster, die de juistheid van de weergave van haar verklaring heeft betwist, zijn zij en [betrokkene] slechts af en toe het gehele weekeinde samen. [betrokkene] besteedt de zaterdag meestal aan vissen; verzoekster is dan niet in zijn gezelschap. Ook verblijft [betrokkene] in het weekeinde overdag regelmatig in zijn eigen woning. Gedaagde heeft zich voorts beroepen op het feit dat in de woning van verzoekster enkele kledingstukken en enkele andere persoonlijke zaken van [betrokkene] zijn aangetroffen en dat [betrokkene] een sleutel heeft van de woning van verzoekster. Ook heeft gedaagde verwezen naar de verbruiksgegevens van gas en elektriciteit van de woningen van verzoekster en [betrokkene]. Volgens verzoekster kunnen ook deze gegevens niet de door gedaagde getrokken conclusie dragen. De voorzieningenrechter is - met verzoekster - van oordeel dat de beschikbare gegevens geen grondslag bieden voor de vaststelling dat de activiteiten van [betrokkene], noch doordeweek noch in het weekeinde, in overwegende mate worden ondernomen vanuit de woning van verzoekster. Dat [betrokkene] zijn hoofdverblijf heeft in de woning van appellante, is dan ook niet komen vast te staan. De voorzieningenrechter onderschrijft eveneens het standpunt van verzoekster dat de voorbereiding van gedaagdes besluitvorming ernstige tekortkomingen vertoont. Zo is de weergave van verzoeksters verklaring niet aan haar voorgehouden. Ook is [betrokkene] niet gehoord en is geen huisbezoek in diens woning afgelegd. Ten slotte acht de voorzieningenrechter van belang dat de verbruiksgegevens van gas en elektriciteit, bezien in samenhang met de overige gegevens, gedaagdes standpunt niet zonder meer ondersteunen. Hieruit volgt dat niet is voldaan aan de eerste wettelijke voorwaarde voor het bestaan van een gezamenlijke huishouding. Uit het voorgaande vloeit voort dat, met vernietiging van de aangevallen uitspraak voorzover aangevochten, het beroep gegrond moet worden verklaard en dat het besluit van 21 juli 2005 moet worden vernietigd omdat het tot stand is gekomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb en bovendien niet op een deugdelijke feitelijke grondslag berust. De voorzieningenrechter ziet voorts aanleiding om, zelf in de zaak voorziend, de besluiten van 18 mei 2005 en 7 juni 2005 te herroepen nu deze op hetzelfde, onhoudbaar gebleken, standpunt van gedaagde berusten. Het verzoek om veroordeling van gedaagde tot schadevergoeding (wettelijke rente over de ten onrechte niet betaalde uitkering) komt voor toewijzing in aanmerking. Daarbij geldt dat de wettelijke rente is verschuldigd over de niet tijdig betaalbaar gestelde bruto-uitkering, met ingang van 1 juni 2005, en wel tot de dag van algehele voldoening. Voorzover van toepassing geldt tevens dat telkens na afloop van een jaar waarover de wettelijke rente wordt berekend, deze dient te worden vermeerderd met de over dat jaar verschuldigde rente. De voorzieningenrechter ziet voorts aanleiding om gedaagde te veroordelen in de kosten die verzoekster in verband met de behandeling van de bezwaren, het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De voorzieningenrechter begroot deze kosten op € 1932,-- voor verleende rechtsbijstand. Daarbij wordt ten aanzien van de - twee - bezwaarschriften toepassing gegeven aan de regeling betreffende samenhangende zaken en worden de zitting bij de voorzieningenrechter van de rechtbank en de zitting bij de voorzieningenrechter van de Raad toegerekend aan de hoofdzaak. Voor het treffen van een voorlopige voorziening bestaat gelet op het voorgaande geen grond. Wel is er aanleiding om gedaagde te veroordelen in de proceskosten in verband met het verzoek om voorlopige voorziening, begroot op € 322,-- voor verleende rechtsbijstand, en om te bepalen dat het door verzoekster in verband met het verzoek om voorlopige voorziening betaalde griffierecht van € 103,-- aan haar wordt vergoed. III. BESLISSING De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep: Recht doende: in de hoofdzaak: Vernietigt de aangevallen uitspraak voorzover aangevochten; Verklaart het beroep gegrond; Vernietigt het besluit van 21 juli 2005; Herroept de besluiten van 18 mei 2005 en 7 juni 2005; Veroordeelt de gemeente Hoogezand-Sappemeer tot vergoeding aan verzoekster van de wettelijke rente over de niet tijdig betaalbaar gestelde bruto-uitkering; Veroordeelt gedaagde in de kosten van verzoekster in verband met de behandeling van de bezwaren, het beroep en het hoger beroep tot een bedrag van € 1932,--, te betalen door de gemeente Hoogezand-Sappemeer aan de griffier van de Raad; Bepaalt dat de gemeente Hoogezand-Sappemeer aan verzoekster het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 140,-- vergoedt; op het verzoek om voorlopige voorziening: Wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb af; Veroordeelt gedaagde in de kosten van verzoekster tot een bedrag van € 322,--, te betalen door de gemeente Hoogezand-Sappemeer aan de griffier van de Raad; Bepaalt dat de gemeente Hoogezand-Sappemeer aan verzoekster het betaalde griffierecht van € 103,-- vergoedt. Aldus gewezen door mr. drs. Th.G.M. Simons, in tegenwoordigheid van E. Blijleven-de Vries als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2005. (get.) Th.G.M. Simons. (get.) E. Blijleven-de Vries.